Landen vergelijken
Nederland doet mee met internationaal vergelijkend onderzoek als het gaat om vaardigheden in het gebied van STEM, o.a.:
Wat zeggen deze studies nu precies? |
De studies die verschijnen waarin landen vergeleken worden proberen zo genuanceerd mogelijk te laten zien of er een trend is vast te stellen. Dat is niet altijd even eenvoudig, omdat het om ‘vaardigheden’ gaat die verband houden met hoe het onderwijs is ingericht per land, en daarin zitten veel variabelen waar rekening mee moet worden gehouden.
Toch is het wel belangrijk om grip te hebben op deze onderzoeken, omdat er regelmatig vergaande politieke consequenties aan verbonden worden (terecht of niet terecht). Zie bijvoorbeeld deze reflectie uit 2022 (Pisa/TIMSS en basisvaardigheden).
Rapport uit 2022 van het Centraal Plan Bureau
Verstraten, P., Lemmens, A., & Non, M. (2022). Een blik op de Nederlandse positie in internationale onderwijsrankings.
“Volgens internationaal peilingsonderzoek daalt het niveau van de basisvaardigheden in Nederland. Hierover zijn de afgelopen jaren zorgen ontstaan. In het driejaarlijkse onderzoek Programme for International Student Assessment (PISA) onder 15-jarige middelbare scholieren zien we sinds 2015 een verslechtering van de score van Nederland op het gebied van lezen en natuurwetenschappen. De score voor PISA wiskunde daalt al sinds 2003, maar vertoonde in 2018 (het laatste peiljaar) wel een licht herstel. Ook ten opzichte van andere landen verslechtert de positie van Nederland bij PISA. Onderzoek van Trends in International Mathematics and Science Study (TIMSS), dat zich richt op 10-jarigen, toont sinds 1995 een licht dalende score van Nederland bij natuurwetenschappen en wiskunde. De positie van Nederland op deze TIMSS-ranking neemt ten opzichte van andere landen sterk af. Het onderzoek Progress in International Reading Literacy Study (PIRLS) laat daarentegen zien dat de leesvaardigheden van 10-jarigen tussen 2001 en 2016 redelijk stabiel zijn gebleven. Mede door deze peilingsonderzoeken is er momenteel aandacht voor het niveau van de basisvaardigheden in Nederland.”
“Uit dit onderzoek blijkt dat internationaal peilingsonderzoek niet altijd een accurate graadmeter is voor onderwijsprestaties. Dit komt doordat verschillende problemen de score en positie van een land kunnen beïnvloeden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat veranderingen in de afnamemodus, zoals de overstap van papieren naar digitale toetsing, voor sommige landen gunstiger uitpakken dan voor andere. Dit maakt de vergelijking van de scores over de tijd en tussen landen lastiger. De uitvoerende organisaties achter de peilingsonderzoeken maken wel gebruik van statistische methoden om te corrigeren voor verschillen in de afnamemodus, maar slagen hier niet altijd volledig in.
Bovendien voeren deze organisaties regelmatig veranderingen en verbeteringen door in de statistische methoden. Dergelijke aanpassingen komen de betrouwbaarheid van de cijfers in de nieuwe peiljaren ten goede, maar maken een vergelijking met eerdere peiljaren lastiger. Verder constateren we dat de uitvoerende organisaties regelmatig het toetsingskader herzien. Zo is door de jaren heen veranderd wat ‘goed kunnen lezen’ inhoudt. Dit heeft voordelen, maar ook dit bemoeilijkt het vergelijken van uitkomsten met die van eerdere jaren. Ook verschillen tussen landen in de motivatie waarmee leerlingen de toets maken en gebreken bij de steekproef kunnen de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid beïnvloeden. De optelsom van deze problemen staat een zuivere vergelijking van de scores tussen landen en tussen peiljaren in de weg. Om deze reden staan verschillen in scores niet altijd gelijk aan verschillen in kennis en vaardigheden van leerlingen.”