Lerarenopleidingen Science en Wiskunde/Rekenen

Update: Dieren en dierproeven in het onderwijs

Mag je op school een dierproef doen? Of in de lerarenopleiding? Mag je dieren huisvesten op school? Kortom: wat kan en mag er met dieren in het onderwijs? Dit artikel gaat in op regelgeving en mogelijkheden met dieren op basisscholen, middelbare scholen en in de lerarenopleiding.

Bij docenten leven veel vragen over (proef)dieren in de wetenschap en in de klas. Daarom heeft het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences samen met ECENT alle informatie op een rijtje gezet. Dit webartikel gaat in op wat er wel en niet mag met (proef)dieren in het onderwijs. Het 3V-Centrum biedt ook de mogelijkheid om bij u op de lerarenopleiding langs te komen om een sessie te verzorgen.

Wat is er belangrijk voor een opleider?

Dit webartikel behandelt de regelgeving m.b.t. (proef)dieren in het onderwijs: zowel voor in de lerarenopleiding als voor het basis- en middelbaar onderwijs.

Wat kan een docent eraan hebben?

Dit webartikel behandelt de regelgeving m.b.t. (proef)dieren in het onderwijs: zowel op het gebied van huisvesting als op het gebied van practica.

  • Er worden alternatieven gegeven voor het gebruik van dieren
  • Het bevat ideeën en materialen voor lessen over/met dieren
Interview Jan van der Valk over dierproeven

Dierproeven in het onderwijs

Op de basisschool en middelbare scholen mogen geen dierproeven gedaan worden. Maar niet alles wat je met dieren doet valt onder de noemer ‘dierproef’…

In de Wet Op Dierproeven (Wod) van 26 november 2014 staat de volgende definitie van een dierproef:
“Elk al dan niet invasief gebruik van een dier voor experimentele of andere (…) of onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel of meer pijn, lijden of angst kan veroorzaken als, dan wel het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.”

Vanaf 2013 vallen koppotigen (inktvissen) ook onder de Wod (zij zijn een door de overheid aangewezen soort). Een experiment valt onder de Wod, als het experiment één van de onderstaande doelen heeft:
a. Fundamenteel onderzoek;
b. Translationeel of toegepast onderzoek met één van de volgende doelstellingen:

  • vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van ziekten, gezondheidsstoornissen of andere afwijkingen, dan wel de gevolgen daarvan bij mensen, dieren of planten
  • beoordeling, opsporing, regulering of wijziging van fysiologische toestanden bij mensen, dieren of planten
  • welzijn van dieren en verbetering van de productieomstandigheden voor dieren die met het oog op landbouwdoeleinden worden gefokt;

c. Elke in onderdeel b genoemde doelstelling tijdens de ontwikkeling, vervaardiging of beproeving van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen,
levensmiddelen, diervoeders en andere stoffen of producten;
d. bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier;
e. onderzoek gericht op het behoud van de soort;
f. hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;
g. forensisch onderzoek.

Experimenten met dieren voor andere doeleinden, zijn verboden.
Men spreekt dus van een dierproef als aan deze drie criteria voldaan wordt:

  • Het experiment heeft één van bovenstaande doelen
  • Er worden levende gewervelde dieren of koppotigen gebruikt
  • Er is kans op ongerief

Onderwijs is per definitie het doel op scholen. Dus op scholen is iets een dierproef als het levende gewervelden of koppotigen betreft en er kans op ongerief is.
Onder ongerief vallen pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel. Een paar voorbeelden van ongerief:

  • Individuele huisvesting van sociale dieren
  • Afwijkende voeding of voedingsregimes
  • Verandering van omgeving (stress)

In de nieuwe wetgeving wordt ongerief gedefinieerd als: dat wat gelijkstaat aan of meer is dan het inbrengen van een naald.

Om een dierproef uit te mogen voeren, moet je aan de onderstaande voorwaarden voldoen:

  • De instelling waar je de dierproef uit wil voeren, moet een vergunning hebben om dierproeven uit te mogen voeren.
    Geen enkele basisschool of middelbare school heeft zo’n vergunning. Mbo, Hbo en universitaire instellingen kunnen wel een vergunning hebben
  • Degene die de dierproef bedenkt, moet een artikel 9 bevoegdheid hebben. Hier gaat het om artikel 9 uit de Wod. Dit artikel houdt o.a. in dat de bedenker van de dierproef een master in een relevante studierichting moet hebben afgerond. Bovendien moet diegene een cursus proefdierkunde afgerond hebben, waarvan een deel gericht moet zijn op de diersoort waar die persoon mee gaat werken
  • Er moet een Instantie voor Dierenwelzijn (IvD) toezicht houden op de dierproeven. Geen enkele middelbare school heeft een IvD
  • De dierverblijven moeten aan speciale eisen voldoen
  • De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) moet een vergunning afgeven om de dierproef uit te mogen voeren. De CCD wordt geadviseerd door de dierexperimentencommissie (DEC). De CCD en de DEC maken een belangenafweging of het gebruik van proefdieren opweegt tegen het ongerief voor de dieren. Dierproeven in het onderwijs worden slechts toegestaan als het belangrijk is voor de opleiding en vooral voor de toekomstige baan van de studenten. Omdat het op basisscholen en middelbare scholen vooral gaat om algemene kennisoverdracht, worden dierproeven daar niet toegestaan. In de lerarenopleiding zouden milde dierproeven misschien toegestaan kunnen worden (dit is speculatief), omdat leraren in opleiding hun kennis uiteindelijk weer over moeten kunnen brengen op hun leerlingen

De Wod geldt alleen voor levende gewervelde dieren (en koppotigen). Dit houdt in dat je zonder toestemming gebruik mag maken van:

  • ongewervelde dieren (m.u.v. de koppotigen). Bij deze dieren gaat men ervan uit dat ze niet bewust pijn kunnen ervaren vanwege een laag ontwikkeld zenuwstelsel. Daarom mag je met deze dieren wel proeven doen, zonder toestemming
  • dieren of delen van dieren die voor andere toepassingen zijn gedood, zoals bijvangst, overtollige dieren die in een laboratorium zijn gedood of organen uit het slachthuis. Dierlijke resten (slachtafval) die niet voor menselijke consumptie bedoeld zijn, heten dierlijke bijproducten. Er zijn drie categorieën van dierlijke bijproducten. Alleen categorie 3 materiaal mag, zonder toestemming te vragen, op scholen gebruikt worden voor onderwijs. Dit is materiaal van voor consumptie geschikte dieren, bijvoorbeeld het hart. Voor de aanvoer van dit materiaal is geen toestemming/registratie door de school nodig, voor de afvoer van het gebruikte materiaal wel. De resten moeten als afval afgevoerd worden naar  verbrandingsinstallaties of composteerders/vergisters, onder begeleiding van een handelsdocument (niet voor alle soorten categorie 3 materiaal is een handelsdocument nodig, check de webpagina onder ‘handelsdocument’) – zie onder ‘FAQ’ voor meer informatie over het gebruik van dode dieren / diermaterialenhet del

Met levende gewervelde dieren mag je (zonder toestemming):

  • observeren, zolang het in hun kooi is en er geen sprake is van mogelijk ongerief

Het is wel goed om als docent aan je leerlingen of studenten te vertellen waarom je gebruik maakt van dieren en welke wetten je gerespecteerd hebt. Anders zouden leerlingen de indruk kunnen krijgen dat je ‘zomaar’ voor elk doeleinde gebruik kan maken van dieren.

Hierboven gaat het over wat er mag met dieren, maar wat kan je eigenlijk doen met dieren in je  onderwijs? Deel je good practice met andere leraren(opleiders), door een e-mail te sturen naar ECENT. Dan maken wij een overzicht van alle good practices. Bijvoorbeeld:

  • Welke dieren/organen gebruik je waarvoor, hoe kom je eraan en wat zijn eventuele risico’s?
  • Hoe behandel je de didactiek van het snijpracticum? Bijvoorbeeld: laten snijden of demonstreren? Hoe ga je om met veiligheid qua messen en micro-organismen? Hoe ga je om met ethische bezwaren? Hoe ga je om met afval?

Alternatieven voor het gebruik van dieren in het onderwijs, zijn bijvoorbeeld:

  • kunststof modellen
  • films
  • computer simulaties / practica
  • excursies, bijvoorbeeld naar de dierentuin om daar te observeren

Alternatieven zonder dieren, kunnen verschillende voordelen hebben:

  • Dode of levende dieren kunnen emoties oproepen bij leerlingen die ze afleiden van hetgeen ze eigenlijk zouden moeten leren
  • Dieren kunnen maar één keer gebruikt worden, de alternatieven kan je vaker gebruiken
  • Bij alternatieven kunnen dingen getoond worden die bij een dier niet met het blote oog zichtbaar zijn, zoals processen op cellulair niveau
  • Het toont aan dat we dieren respecteren en daarom niet voor elke doeleinde gebruiken

Een nadeel is dat veel alternatief materiaal, nog niet in het Nederlands verkrijgbaar is. Overigens zijn een aantal van de hierboven genoemde alternatieven taalonafhankelijk.

Dieren in het onderwijs

Voor het tijdelijk of permanent huisvesten van dieren op scholen zijn twee wetten van toepassing: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Flora- en faunawet.

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is van toepassing op dieren die door mensen gehouden worden. In de GWWD staat dat het verboden is om een dier de nodige zorg te onthouden. Er zijn geen aanvullende regels voor het houden van dieren op scholen. Het is dus toegestaan om dieren in de klas te houden. Maar houd rekening met het volgende:

  • In weekenden en vakanties moet het dier ook verzorgd worden
  • Er kunnen kinderen allergisch zijn voor het dier
  • Het dier moet tegen drukte kunnen
  • Hokken, voer en nestmateriaal zorgen voor extra stof in het lokaal

De Flora- en faunawet is van toepassing op dieren die in het wild leven. De volgende diersoorten zijn beschermd via de Flora- en faunawet.
Ze mogen daarom niet uit het wild gevangen worden:

  • Alle zoogdieren, m.u.v. de huismuis, bruine en zwarte rat
  • Alle soorten vogels
  • Alle amfibieën en reptielen – voor kikkerdril zie onder ‘FAQ’
  • Alle vissen die niet onder de Visserijwet vallen
  • Sommige vlinders, libellen en mieren
  • Bedreigde diersoorten

Verder geldt voor alle dieren (dus niet alleen voor de beschermde soorten) een zorgplicht: ‘Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving’ (artikel 2, lid 1).

Aanpakken op school en in de lerarenopleiding

Het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences biedt lerarenopleidingen aan, om op maat een sessie over (proef)dieren in het onderwijs te verzorgen. Neem hiervoor contact op met het 3V-Centrum.

Zowel in de lerarenopleiding als op middelbare scholen, is het goed om aandacht te besteden aan de Wod en het doen van dierproeven. Dit om de studenten / leerlingen duidelijk te maken dat dieren een intrinsieke waarde hebben en niet zomaar ingezet kunnen worden als proefdieren. U kunt ook ethische dilemma’s rond het gebruik van proefdieren behandelen.

Het doen van dierproeven voor onze gezondheid (en die van andere dieren) is een moreel dilemma. Het behandelen van ethische vraagstukken kan een bijdrage leveren aan de attitude van studenten en leerlingen. Ook kunnen de leerlingen inzicht krijgen, in de afwegingen die dierexperimentencommissies moeten maken. Een aantal voorbeelden van (ethische) vraagstukken:

  • Wanneer weegt het belang van de dierproef op tegen het ongerief van het dier? Onder welke omstandigheden zou je een dierproef accepteren?
  • Hoe groot kan dat ongerief zijn t.b.v. medisch onderzoek? Want hoe erger de ziekte bij de mens, hoe erger de proefdieren eraan toe zijn. Bijvoorbeeld: mensen die verlamd zijn vanaf hun middel. Proefdieren zou je dan ook vanaf hun rug moeten verlammen…
  • Zou je proefdieren gebruiken voor onderzoek naar welvaartziektes? We weten dankzij proefdieronderzoek nu bijvoorbeeld dat er bij obesitas in sommige gevallen een erfelijke component is…
  • Wanneer weegt de leerwinst op tegen het gebruik van dieren / dieronderdelen in het onderwijs?
  • Wat kan je niet aanleren als je geen gebruik mag maken van (proef)dieren?
  • Website: Een didactische aanpak hiervoor is ‘beweegredeneren’ en wordt beschreven in dit ECENT artikel. Zie ook: “Het dilemma van gentesten in de klas” in Bionieuws.

Hieronder volgt een inventarisatie, van hoe het onderwerp in de lerarenopleidingen aan bod komt.

Voor het PO vak ‘natuur’ is de observatiekring de meeste geadviseerde werkvorm. Een kringgesprek waarin de kinderen waarnemingen doen aan het materiaal. Bijvoorbeeld het zoeken naar verschillen en overeenkomsten tussen dieren.
Voor toelichting en reacties van studenten, zie twee veel gebruikte didactiekboeken:

  • ‘Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in de praktijk’ – Piet Hoogeveen en Jos Winkels (2005)
  • ‘Natuur en techniek geven: praktische vakdidactiek voor het basisonderwijs’ – Herman de Jongh et al. (2009)

Dieren voor de observatiekring gebruiken mag, als de dieren in hun kooi blijven. Zo ondervinden de dieren zo min mogelijk ongerief.

Verder maakt men in het PO gebruik van dieren door:

  • (huis)dieren in de klas (permanent en incidenteel)
  • beestjes uit de voorjaarsnatuur de klas in halen en bekijken

Houd hierbij rekening met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Flora- en faunawet.

Biologie leren wordt zoveel mogelijk gekoppeld aan biologie leren onderwijzen, en vice versa. De opleidingen verschillen zeer van mening in hoeverre daar levende dieren of organisch materiaal voor noodzakelijk is. Helder is wel dat de respondenten goed op de hoogte zijn van de strekking van de wetten. Wel hebben zij vragen over concrete invullingen van de wet (zie onder ‘FAQ’). Verder geven zij aan zeer zorgvuldige afwegingen te maken.

Een aantal voorbeelden van hoe lerarenopleiders aandacht aan het onderwerp besteden:

  • Discussie over proefdiergebruik in de wetenschap en (industrieel) farmacologisch onderzoek
  • Bespreken wat eraan vooraf gaat voordat proefdieronderzoek uitgevoerd wordt. Hierbij ethische aspecten toelichten
  • De wetgeving en toepassingen daarvan bespreken
  • Dat gestreefd wordt naar de 3 V’s (vervanging, vermindering, verfijning)
  • Wat de meerwaarde is van dierproeven en waar je met leerlingen rekening mee moet houden
  • Een excursie inclusief snijpracticum naar de universiteit

De helft van de eerstegraads opleiders besteedt aandacht aan het onderwerp. Dit doen zij met name door informering via artikelen. Vraag van de opleiders: ‘Zijn deze nog courant?’

Zie ‘Gebruikte literatuur in de opleidingen’ voor de courantheid van de drie meest gebruikte artikelen.

Voor een overzicht van relevante literatuur, zie onder ‘Verwijzingen’.
Van een aantal artikelen die veel gebruikt worden in de opleiding, heeft het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences bekeken in hoeverre ze courant zijn:

‘Dierproeven op school zijn verboden’ – Paul de Greeve en Rob van Oosterom (1999) Courant tot 2013. Vanaf 1 januari 2013 is er een nieuwe wetgeving van kracht. Waarschijnlijk zijn er voor scholen niet veel wijzigingen. Voor een download van dit artikel: zie onder ‘Verwijzingen’

‘Het skelet heet Hein’ – Els de Hullu (2000) In principe courant, al zijn er nu al zoveel (kunst)modellen waarbij geen gebruik gemaakt is van menselijk weefsel, dat dat de voorkeur zou moeten hebben. Voor een download van dit artikel: zie onder ‘Verwijzingen’

NVON brochure ‘Arbo bij natuurwetenschappen in het Voortgezet Onderwijs’ ( 2001); paragraaf 7.4.1 (‘Vakvoorschriften en aanbevelingen voor biologie’) T.a.v. de Wod staat er dat alleen mensen die een vergunning hebben om dierproeven uit te voeren, een aanvraag mogen doen. Zo werkt het niet. Het zijn de instellingen die een vergunning moeten hebben. Dat blijft in de nieuwe wetgeving ook zo. T.a.v. bloed staat er als advies dat het werken met bloed bij schoolreglement verboden zou moeten zijn. Dit is alleen zo bij niet getest bloed. Bij practica wordt getest bloed gebruikt. De behandeling en testen hiervan zijn hetzelfde als met bloed dat voor transfusie bestemd is. Getest bloed kan daarom wel veilig in de klas gebruikt worden.

Hieronder volgt een inventarisatie van hoe het onderwerp in het voortgezet onderwijs aan bod komt, wat de beweegredenen daarvoor zijn en de kennis van biologiedocenten over wetgeving omtrent dierproeven.

Harmen Doekes en Inge Zwaan hebben hun afstudeeronderzoek aan de Hogeschool Van Hall Larenstein gedaan naar (proef)diergebruik  in het voortgezet onderwijs, de beweegredenen van biologiedocenten om wel/geen (proef)dieren te gebruiken in de les en de kennis van docenten over wet- en regelgeving hieromtrent. Daartoe hebben 175 biologiedocenten hebben een digitale enquête ingevuld (vmbo, havo en vwo). Hieronder leest u een samenvatting van de resultaten, tevens kunt u de scriptie downloaden.

Gebruik
Onderstaande tabel laat zien hoeveel biologiedocenten gebruik maken van dieren in hun les, hierbij is onderscheid gemaakt tussen levende gewervelde, levende ongewervelde en dode dieren.

Gebruikte (onderdelen van) dode dieren en 80%
geboren 20%
Gebruikt levende ongewervelde dieren en 77%
geboren 23%
Gebruikt levende gewervelde dieren en 19%
geboren 81

Bij levende gewervelde dieren worden vissen, kikkervisjes en kippen het meest gebruikt. Ze worden vooral ingezet voor gedragsobservaties, uiterlijk natekenen en dagelijkse verzorging.

Tevens is de docenten gevraagd naar hun bekendheid met en hun gebruik van alternatieven. Zie onderstaande tabel voor een overzicht (per alternatief is het percentage docenten weergegeven dat bekend is met het alternatief en het percentage docenten dat gebruik maakt van het alternatief).

Videomateriaal Bekend 96%
Gebruikt 91%
Excursies Bekend 92%
Gebruikt 64%
Kunststof modellen Bekend 87%
Gebruikt 74%
Computersimulaties Bekend 85%
Gebruikt 69%
Plastinaat dieren Bekend 36%
Gebruikt 19%
Ander alternatief Gebruikt 11%

Beweegredenen
De biologiedocenten zijn gevraagd naar hun redenen om wel/niet gebruik te maken van levende gewervelde dieren. Redenen om deze dieren te gebruiken, zijn:

  • De les aantrekkelijker maken door praktijk toe te voegen
  • Toegevoegde waarde voor behandeling van de onderwerpen ‘gedrag’, ‘anatomie’ en ‘ordening’

De meest genoemde redenen om geen levende gewervelde dieren te gebruiken zijn:

  • Er zijn (genoeg) alternatieven
  • Het is (i.v.m. dierenwelzijn) ethisch niet verantwoord
  • Het heeft geen toegevoegde waarde voor het lesprogramma

Kennis
De biologiedocenten moesten bij:

  • 4 casussen aangeven of er wel/geen sprake is van een dierproef
  • 7 stellingen over wettelijke eisen aan dierproeven aangeven of deze juist/onjuist waren

De docenten gaven gemiddeld bij 2 of 3 (van de 4) casussen het juiste antwoord, en bij gemiddeld 5 (van de 7) stellingen. De kennis van
biologiedocenten over de Nederlandse wet- en regelgeving over dierproeven lijkt dus matig.
De biologiedocenten werd ook gevraagd of zij behoefte hebben aan informatie over:

  • proefdiergebruik in Nederland
  • diergebruik in de les (bijvoorbeeld wat wel/niet is toegestaan en aanbod aan alternatieven)

33% van de docenten had behoefte aan informatie over proefdiergebruik in Nederland, 53% had behoefte aan informatie over diergebruik in
de les.

Aanbevelingen
Uit het onderzoek is gebleken dat er voor verschillende doeleinden levende gewervelde dieren gebruikt worden in het voortgezet onderwijs. Onduidelijk is wat er precies met de dieren gebeurt en of de dieren daarom wel/niet onder de Wod vallen. Daarom adviseren Harmen Doekes en Inge Zwaan om in vervolgonderzoek diepte-interviews te houden met docenten die gebruik maken van levende gewervelde dieren.
Tevens adviseren zij om informatie beschikbaar te stellen over proefdiergebruik in Nederland en diergebruik in de les (bijvoorbeeld in de vorm van digitaal lesmateriaal), omdat het merendeel van de docenten aangaf hieraan behoefte te hebben.

Veel Gestelde Vragen

Onder de uitklapbare alinea’s worden, gerangschikt per onderwerp, veelgestelde vragen beantwoord. Zit u nog met een onbeantwoorde vraag na het lezen van dit webartikel? Post uw vraag dan onderaan dit webartikel via de reageeroptie. Jan van der Valk zal uw vraag beantwoorden, en vraag en antwoord zullen aan de FAQ lijst toegevoegd worden.

Mag je slachthuismateriaal, organen of doodgeboren dieren zonder het te melden of toestemming te vragen ter demonstratie open snijden of door leerlingen / studenten open laten snijden?
Dat mag inderdaad zonder toestemming gebruikt worden.

Een practicum met een koeienoog, mag dat?
Volgens de Wod mag dit zeker. Organen vallen niet onder de Wod. Arbo-technisch gezien mag dit alleen tot een leeftijd van het oog van 1 jaar. In verband met een BSE-besmettingskans, is het verboden om te werken met bepaalde weefsels die
ouder zijn dan 12 maanden. Hieronder vallen onder andere ogen van runderen, schapen en geiten.

We willen een practicum opzetten met varkensharten. Zijn hier, net als bij het koeienoog, nog restricties vanuit de Arbowet?
Bepaalde dierlijke bijproducten mogen niet gebruikt worden, omdat deze gevaren op kunnen leveren voor de gezondheid. Bijvoorbeeld bij het koeienoog dat ouder is dan 12 maanden. Er zijn drie categorieën van dierlijke bijproducten. Het gebruik van “categorie 3 materiaal” t.b.v. educatieve doeleinden is op middelbare scholen in Nederland toegestaan. Voor het gebruik van categorie 1 en 2 materiaal, moet toestemming gevraagd worden. Advies is daarom om uitsluitend materiaal te gebruiken, dat afkomstig is van dieren die geschikt (zouden kunnen) zijn voor menselijke consumptie.

Mag je vlees(waren) dat je bij de slager of supermarkt kunt kopen, gebruiken zonder vergunningen om met dierlijk materiaal te mogen werken?
Dat mag. Voor humane consumptie geschikt materiaal valt onder categorie 3 materiaal. Alleen voor gebruik van categorie 1 en 2 materiaal is een vergunning vereist, voor categorie 3 materiaal hoeft dit niet. Categorie 3 materiaal zal bijvoorbeeld geen prionen
bevatten en behoeft daarom geen vergunning (zouden er wel prionen in zitten, dan was het categorie 1 materiaal geweest).

Zijn er regels verbonden aan het ontleden van een beverrat voor een demonstratiepracticum op een middelbare school, of mag je dit zonder vergunning o.i.d uitvoeren?
Dit hangt af van de volgende aspecten:

  1. Waar komt de beverrat vandaan?
  2. Is de beverrat al dood als hij op school aankomt?
  3. Of dood je de beverrat zelf?
  4. Ga jij hem ontleden of doen jouw leerlingen dat?

Wanneer de beverrat levend aankomt en jij hem doodt (3) is dit verboden, onafhankelijk waar het dier vandaan komt. Alleen in het geval dat hij al dood is (2), i.h.k. van ongediertebestrijding gedood of dood langs de kant van de weg is gevonden (1), heb je geen vergunning nodig. Bij het ontleden moet je rekening houden met eventueel besmettingsgevaar: Bij werken met dieren uit het wild is o.a. de ziekte van Weil een reëel risico. Tref daarom de nodige voorzorgen: Werk op zijn minst met handschoenen, draag een labjas en vermijd contact van leerlingen met het kadaver (4).

Wanneer noem je een dier een proefdier als het je eigen huisdier betreft?
Dit valt in een grijs gebied. Met je eigen huisdier zijn de regels minder streng dan met ‘echte proefdieren’. Het dier mag natuurlijk geen narigheid ondervinden. Dus invasieve handelingen zijn bijvoorbeeld niet toegestaan. Neem hierin als docent je eigen verantwoordelijkheid en gebruik je gezonde verstand. Kijk naar de intentie van de wet: we willen geen onnodige overlast voor dieren voor doelen die wij niet van belang achten en we willen respect voor de dieren.

Is meer ecologisch onderzoek ook proefdieronderzoek? Bijvoorbeeld vissen vangen, bepaalde metingen verrichten, en de vissen weer terug zetten? Of is een proefdier alleen een proefdier als het speciaal voor het onderzoek in de onderzoeksinstelling gehouden wordt?
Dit is ook een grijs gebied. Hoe ze dat moeten interpreteren, is voor de nieuwe wetgeving nog een punt van discussie.

Wij gebruiken witte muizen voor een gedragspracticum. De muizen lopen door een doolhof en de leerlingen observeren het gedrag. De muizen worden in de dierenwinkel als slangenvoer verkocht. Na afloop gaan de muizen weer terug naar de winkel. Mag dit?
Eén van de kenmerken van een dierproef is dat er kans moet zijn op ongerief bij het dier. Als ervaren docenten de dieren hanteren en alles goed gaat zal er geen ongerief zijn, in dat geval is het geen dierproef. Maar als er ook maar iets gebeurt waardoor een dier ongerief ervaart (bijvoorbeeld: onervaren leerlingen hanteren de dieren, een leerling die een dier van schrik in de kooi laat vallen of luidruchtige leerlingen waar de dieren van schrikken), wordt het zomaar wel een dierproef (zie onder ‘Wanneer is iets wel/niet een dierproef?’). En dan zijn jullie in overtreding, want jullie voldoen niet aan de voorwaarden om een dierproef uit te mogen voeren (zie onder ‘Wanneer wordt een dierproef toegestaan?’).
Bovendien ervaren de dieren transportstress (zowel naar school en terug naar de dierenwinkel); als wetenschappers een dergelijke proef uitvoeren, laten ze de dieren altijd minimaal 7 dagen acclimatiseren. Doordat dit experiment op het randje balanceert van wat wel en niet mag, wordt afgeraden dit experiment uit te voeren. Een alternatief voor dit experiment is een middag naar een dierentuin gaan, o.a. Artis en Burgers’ Zoo hebben een lespakket over “diergedrag”.

Vallen embryo’s onder proefdieren?
Volgens de wetgeving tot 1 jan. 2013 vallen embryo’s niet onder de proefdieren. Per 1 januari 2013 vallen zoogdieren vanaf het laatste 1/3e deel van hun embryonale ontwikkelingsfase onder de proefdieren.

Mag je ontwikkelende visembryo’s laten zien?
Dit mag.

Mag je bevruchte kippeneieren (in verschillende stadia) laten zien?
Volgens de wetgeving tot 1 jan. 2013 mag dit. Volgens de wetgeving vanaf 2013, mag dit tot 2/3e van de ontwikkeling. De laatste 1/3e van de ontwikkeling in een ei mag je niet laten zien.

Bron figuur: www.natuur-wereld.be

Mag je kikkers in de klas houden?
Nee, dit mag niet.

Mag je kikkerdril in de klas houden?
Kikkerdril van de gewone pad en bruine of groene kikker mag in de klas gehouden worden, bijvoorbeeld om de ontwikkeling te volgen. Totdat de larven zich tot kikkers of padden ontwikkelen, mogen ze in de klas blijven. Als de jonge kikkers / padden beginnen te springen, dan moeten ze teruggezet worden in hun sloot.

Stel, leerlingen doen in opdracht van school, buiten school onderzoek naar dieren. Ze mogen zelf  hun onderwerp kiezen. In hoeverre is de school dan verantwoordelijk?
De school is altijd verantwoordelijk als het een opdracht vanuit school is.

Verwijzingen

Het 3V-Centrum Utrecht Life Sciences kan indien gewenst bij u op de lerarenopleiding, op maat een sessie over (proef)dieren in het onderwijs verzorgen. Neem hiervoor contact op met het 3V-Centrum

Maak de test online: Test bij: Dieren en dierproeven in het onderwijs

Dieren in de klas

Alternatieven waarbij geen dieren in de klas nodig zijn

Wetenschappelijke spelletjes

Lesplan dierproeven

  • Website: Lesplan dierproevenHet hoofddoel van deze les is om middelbare scholieren uit de 4de klas van VMBO-t, HAVO of VWO aan het denken te zetten over het dierproevendebat en daaropvolgend de mogelijkheid te geven om zelf een mening te vormen over dierproeven of hun huidige mening te verfijnen.

Artikelen

Scriptie

  • Download: Harmen Doekes & Inge Zwaan (2013): (Proef)diergebruik in het grijze voortgezet onderwijs – Een afstudeeronderzoek naar (proef)diergebruik in het voortgezet onderwijs, de beweegredenen van biologiedocenten om wel/geen (proef)dieren te gebruiken in de les en de kennis van docenten over wet- en regelgeving hieromtrent

Brochures en jaarverslagen

Didactiekboeken (PABO)

  • ‘Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in de praktijk’ – Piet Hoogeveen en Jos Winkels (2005)
  • ‘Natuur en techniek geven: praktische vakdidactiek voor het basisonderwijs’ – Herman de Jongh et al. (2009)
  • ‘Natuur is overal’ – J. Zwiers (2005)
  • ‘Praktische didactiek voor natuuronderwijs’ – Els de Vaan en Jos Marell (2006)

ELWIeR en Ecent als één STEM