Lerarenopleidingen Science en Wiskunde/Rekenen

Begrippenkaarten – concept maps

In een begrippenkaart of ‘concept map’ laten leerlingen zien hoe zij de relatie zien tussen begrippen, voorwerpen en verschijnselen. Begrippenkaarten zijn zowel geschikt voor leerlingen in het basisonderwijs als in het voortgezet en hoger onderwijs. Dit artikel is een uitgebreide samenvatting van ‘Concept mapping’ van Gunstone & White (1992). Het geeft instructies voor het voorbereiden en geven van lessen met begrippenkaarten, en gaat in op verschillende toepassingen van begrippenkaarten.

Dit artikel richt zich dus vooral op toepassingen van begrippenkaarten. Wilt u meer achtergrondinformatie over begrippenkaarten? Lees dan Begrippenkaart laten maken door leerlingen. Een aantal veelgestelde vragen en antwoorden hierop, vindt u in Vragen en antwoorden over begrippenkaarten.

Wat is er belangrijk voor een opleider / docent?

Begrippenkaarten zijn geschikt voor verschillende doelen, bijvoorbeeld:

  • Leerlingen een verband laten leggen tussen een activiteit (bijvoorbeeld practicum) en theorie
  • Leerlingen onderwerpen (die los van elkaar behandeld worden) met elkaar in verband laten brengen
  • Een nieuw concept linken aan kennis die leerlingen al hebben

Dit artikel geeft voorbeelden van zulke toepassingen van begrippenkaarten. Bovendien geeft het instructies voor gebruik.

Lessen met begrippenkaarten voorbereiden/geven

Hieronder volgen instructies voor het voorbereiden en geven van lessen met begrippenkaarten. Er wordt door Gunstone en White gesproken over kaartjes, lijm en papier. Andere manieren zijn post-its en A3-vellen, of werken met software.

Stel het doel vast waarvoor je de begrippenkaart wil gebruiken Selecteer termen voor de begrippenkaart Maak zelf de begrippenkaart. Kijk of de kaart overeenkomt met je doel. Pas indien nodig de termen aan. Maak kaartjes met hierop de termen. Andere benodigdheden voor de leerlingen zijn: vellen papier waarop alle kaartjes passen en plakband of lijm

Als de leerlingen aan de slag gaan met de begrippenkaart, geef ze dan onderstaande instructies (als de leerlingen al vaker met begrippenkaarten hebben gewerkt, kunnen de instructies als reminder gebruikt worden):

Leg kaartjes waarvan je de term niet kent, of waarvan je geen verband met andere kaartjes ziet, aan de kant Leg de overige kaartjes op het vel papier en leg ze in een logische volgorde (kaartjes die een verband met elkaar hebben dicht bij elkaar) Plak de kaartjes vast Trek lijnen tussen kaartjes die verband met elkaar hebben Maak van elke lijn een pijltje en beschrijf het verband tussen de kaartjes/termen Kijk of je de opzij gelegde kaartjes toe kan voegen aan de begrippenkaart

Instructie 5 is de meest cruciale stap. Als leerlingen dit niet doen, heeft het maken van een begrippenkaart weinig waarde.

Wanneer leerlingen voor het eerst een begrippenkaart moeten maken, is het handig om:

  • met een makkelijk onderwerp te beginnen en weinig termen te gebruiken (om te oefenen)
  • klassikaal een begrippenkaart te maken
  • leerlingen een tweede poging te laten doen met hetzelfde onderwerp, als hun eerste begrippenkaart niet goed is. Bespreek hun eerste kaart, en geef voor de tweede poging 1 of 2 extra gerelateerde termen
  • ze alvast wat hulp te geven met de begrippenkaart. Bijvoorbeeld door alvast een verband tussen twee termen aan te geven
  • de leerlingen duidelijk te maken dat er niet slechts één goed antwoord is

Toepassingen van begrippenkaarten

Begrippenkaarten kunnen voor veel verschillende doelen gebruikt worden. Bijvoorbeeld:

Doel: Nagaan of leerlingen theoretische principes praktisch toe kunnen passen.

Werkvorm: Geef naast kaartjes met theoretische termen, ook 1 of 2 kaartjes met een praktische toepassing. Bijvoorbeeld de theoretische termen: ‘stroom’, ‘lading’, ‘elektrische energie’, ‘weerstand’, ‘potentiaalverschil’, ‘warmte’. Met de praktische toepassing: ‘gloeilamp’.

Doel: Ingaan op een deelonderwerp, bijvoorbeeld de verbanden tussen 2 of 3 termen.

Werkvorm: Gebruik kaartjes met die 2 of 3 termen, en geef leerlingen de opdracht om meerdere verbanden tussen de termen te leggen.

Doel: Leerlingen een verband laten leggen tussen een activiteit (bijvoorbeeld practicum) en theorie die ze eerder hebben gehad.

Werkvorm: Laat de leerlingen eerst een begrippenkaart maken met de theorie. Geef ze vervolgens een kaartje met daarop het practicum en laat ze verbanden leggen.

Doel: Onderwerpen die los van elkaar behandeld worden (bijvoorbeeld verschillende hoofdstukken uit het boek; onderwerpen die afzonderlijk getoetst worden), met elkaar in verband brengen.

Werkvorm: Een praktisch probleem is dat het aantal termen te groot zou worden, om er in eacuteeacuten keer een begrippenkaart van te maken. Oplossing: voor elk onderwerp dat los behandeld wordt, maken de leerlingen na afloop een begrippenkaart. Uiteindelijk brengen ze deze verschillende begrippenkaarten met elkaar in verband.

Doel: Duidelijk maken wat de key concepten zijn (de belangrijkste begrippen uit het behandelde onderwerp).

Werkvorm: In plaats van leerlingen kaartjes te geven met termen erop, geef je ze lege kaartjes. Hier moeten ze dan een selectie opschrijven van termen, die volgens hen het belangrijkst zijn. Een mix geven van blanco kaartjes en kaartjes met termen kan ook.

Doel: Testen wat de leerlingen geleerd hebben van bijvoorbeeld een les(senserie).

Werkvorm 1: Laat de leerlingen voor en na een lessenserie een begrippenkaart maken over het onderwerp. Vergelijk beide kaarten. Je kan de leerlingen ook zelf hun 2 begrippenkaarten laten vergelijken. Door ze te laten schrijven over de veranderingen, is dit een leerervaring voor ze. Ook verschaft dit geschreven commentaar extra informatie over de mate waarin leerlingen het onderwerp begrijpen.

Werkvorm 2: In plaats van ze 2 verschillende begrippenkaarten te laten maken, kan je ze ook een kopie van hun eerste kaart geven. Vraag ze die kaart te veranderen door bijvoorbeeld: nieuwe termen toe te voegen, correcties aan te brengen (indien nodig) en met kleur aan te geven welke termen ze nu beter begrijpen.

Doel: Discussiëren in samenwerkingsverband.

Werkvorm: Laat leerlingen in kleine groepjes van 2 tot 5 leerlingen samen een begrippenkaart maken. De leerlingen kunnen dan discussiëren over de verbanden tussen de termen. Eventueel kunnen daarna klassikaal de begrippenkaarten vergeleken en bediscussieerd worden.

Doel: Leerlingen verschillen en overeenkomsten van aan elkaar gerelateerde termen laten ontdekken.

Werkvorm: Laat de leerlingen van de ene term (bijvoorbeeld ‘fotosynthese’) een complete begrippenkaart maken. Laat die term dan vervangen door de andere term (bijvoorbeeld ‘ademhaling’). Laat ze vervolgens de kaart waar nodig aanpassen.

Doel: (Voor)kennis van leerlingen in kaart brengen, en aan de hand hiervan een nieuw concept behandelen.

Werkvorm: Laat de leerlingen een begrippenkaart maken van hun huidige kennis (reeds bekende concepten) over het onderwerp. Behandel dan het nieuwe concept en sta stil bij hoe het in de kaarten kan passen.

Verwijzingen

  • Boek: Gunstone R.T. & White R. (1992). Probing understanding. London: Falmer Press. – ‘Concept Mapping’ is hoofdstuk 2: p. 15-43
  • Een fragment van het hoofdstuk vindt u op books.google.nl

ELWIeR en Ecent als één STEM