Lerarenopleidingen Science en Wiskunde/Rekenen

6 Aspecten van een onderzoekende houding

In alle fasen van het onderwijs is het werken aan een onderzoekende houding belangrijk. Het begint met het voeden van de nieuwsgierigheid van kleuters, maar waar koersen we in het onderwijs op af? Roeland van der Rijst komt in zijn onderzoek onder universitaire docenten in de natuurwetenschappen uit op zes verschillende aspecten die voor hen een onderzoekende houding typeren.

Interviews met universitaire docenten in de natuurwetenschappen, aangevuld met literatuuronderzoek, leveren de volgende kenmerken van een onderzoekende houding op.

  • Kritisch willen zijn
  • Willen begrijpen
  • Willen bereiken
  • Willen delen
  • Willen vernieuwen
  • Willen weten

Wie in het basisonderwijs of voortgezet onderwijs wil werken aan de ontwikkeling van een onderzoekende houding in de natuurwetenschappen , heeft veel baat bij kennis van de kenmerken van zo’n houding. Hoe kunnen die kenmerken helpen, het onderwijs vorm te geven? We beschrijven drie mogelijkheden.

1) Zij helpen, onderzoeksintensieve vormen van onderwijs te creëren en te ondersteunen
Onderzoekende houdingen in de wetenschap zijn essentieel voor het begrip van de onderliggende mechanismen van onderzoek. Leraren moeten zich tenminste bewust zijn van de verschillen in onderzoekende houding bij leerlingen en studenten. Indien leraren in natuurwetenschappelijke vakken onderscheid kunnen maken tussen de zes aspecten, zou het mogelijk moeten worden voor hen om de ontwikkeling van een onderzoekende houding van leerlingen te ondersteunen. Verder zouden leraren leerlingen kunnen aanmoedigen om te reflecteren op de aspecten van een onderzoekende houding, zodat leerlingen een realistisch begrip van onderzoek ontwikkelen. Ter ondersteuning hiervan zouden de aspecten van onderzoekende houdingen in waarneembare gedragsmodellen moeten worden ‘vertaald’ die in leerling-activiteiten kunnen worden herkend. Dit betekent dat voor elk aspect een beschrijving van het verwante gedragsmodel zou moeten worden gegenereerd. Een dergelijke beschrijving kan dan bijvoorbeeld worden gebruikt om de onderzoekende houdingen van leerlingen te identificeren.

2) Zij verbeteren het leren van leerlingen over onderzoek
Daarnaast leren leerlingen zowel impliciet als expliciet over onderzoek, door te horen over onderzoek en door het doen van practica. Een expliciete beschrijving van onderzoek kan van grote waarde zijn voor het leren van leerlingen over onderzoek. Maar ook impliciete aspecten van onderzoek zijn van belang voor het ontwikkelen van een realistisch beeld van wetenschappelijk onderzoek. Een uniek kenmerk van de onderzoekspraktijk is dat er verschillende impliciete benaderingen zijn. Leerlingen kunnen het kader van de zes aspecten van een onderzoekende houding gebruiken om de impliciete aspecten van onderzoek beter te begrijpen. Verder zouden leerlingen vertrouwd moeten worden gemaakt met de verscheidenheid aan benaderingen van onderzoek om een realistische beeld te ontwikkelen van onderzoek. Een mogelijke benadering is om leerlingen in contact te laten komen met verschillende soorten van onderzoek en verschillende onderzoekers.

3) Zij ondersteunen de professionele ontwikkeling van leraren en leraren-in-opleiding
Als laatste kan een begrip van wetenschappelijke onderzoekende houding behulpzaam zijn voor de professionele ontwikkeling van leraren en leraren-in-opleiding in de natuurwetenschappen. Als leraren en leraren-in-opleiding zich meer bewust zijn van hun eigen onderzoekende houding, kunnen ze deze beter herkennen en is het voor leraren beter mogelijk om deze houding aan te moedigen bij leerlingen. Aspecten van wetenschappelijke onderzoekende houding, zoals die gedefinieerde in deze studie, kunnen leraren en leraren-in-opleiding helpen om misconcepties van studenten over onderzoek te begrijpen. Op het moment dat docenten meer expliciteren over de reële onderzoekspraktijk, krijgen leerlingen een gevarieerder beeld van onderzoek, hierdoor zullen ze beter voorbereid worden op een vervolgopleiding.

De gevonden variatie tussen individuele docenten in het hoger onderwijs in de onderzoekende houdingen leidt tot het idee dat elke docent zijn of haar eigen kracht heeft. Voor beleidsmakers impliceert dit dat de stafleden, die onderwijs geven, kunnen worden toegewezen aan onderwijsactiviteiten die in lijn liggen met hun individuele kenmerken en verlangens zijn. Hiernaast, zullen studenten tijdens hun studies in contact moeten komen met een verscheidenheid van onderzoekende houdingen, die door de docenten worden gemodelleerd, met als doel om studenten zich te laten ontwikkelen in hun epistemologische disposities en in hun begrip van de aard van wetenschappelijk onderzoek. Verder zullen beleidsmakers zich bewust moeten worden van het menselijke potentieel in hun onderwijzend personeel en dat dit menselijke potentieel op een manier wordt ingezet dat studenten een optimaal aantal leermogelijkheden krijgt. Het menselijke potentieel binnen de staf zal zo ingezet dienen te worden dat studenten tijdens hun studies vertrouwd raken met een brede variatie van onderzoekers en onderzoek. Een weloverwogen ontwerp van het curriculum kan een belangrijke hulp zijn voor het aanbieden van waardevolle leermogelijkheden aan de studenten. In het programma kunnen leerlijnen over onderzoek ontworpen worden, waarin studenten geleidelijk individuele bekwaamheid in het doen van onderzoek ontwikkelen. (cf. Van der Rijst & Jacobi, 2009). De categorisatie van aspecten van onderzoekende houdingen kan behulpzaam zijn voor onderwijsadviseurs en curriculumontwikkelaars tijdens het aanpassen en ontwerpen van een onderwijsprogramma. Docenten in het hoger onderwijs zullen een verscheidenheid in onderzoeksbenaderingen moeten begrijpen om studenten te begeleiden in het doen van onderzoek. Aspecten van onderzoekende houdingen kunnen docenten helpen om de opvattingen van studenten over onderzoek en misvattingen over de wetenschappelijke praktijk beter te begrijpen, bijvoorbeeld door te identificeren welke aspecten nauwelijks aanwezig zijn in de onderzoekende houding van studenten over onderzoek. Hoewel epistemologische kennis en kennis over wetenschappelijke onderzoekende houdingen het leren van studenten over onderzoek kan ondersteunen, gebeurt het zelden dat academici studenten expliciet laten reflecteren op de aard van de kennisontwikkeling in het wetenschappelijke bedrijf en de aspecten van een onderzoekende houding. De categorisatie van de aspecten van wetenschappelijke onderzoekende houdingen kan behulpzaam zijn bij het stimuleren van het leren van studenten over onderzoek. Academici, die een expliciete beschrijving geven van hun eigen onderzoekservaringen, kunnen van grote waarde zijn voor het leren van studenten in onderzoeksintensieve omgevingen. Studenten kunnen de categorisatie van de aspecten van onderzoekende houdingen gebruiken om impliciete elementen van de onderzoekspraktijk beter te begrijpen. Het is moeilijk voor studenten, die actief in een onderzoeksproces zitten, om op dat proces te reflecteren. De aanmoediging van reflectie door studenten op aspecten van hun eigen onderzoekende houding kan het best worden gedaan nadat de eigenlijke onderzoeksactiviteiten beëindigd zijn.

In het universitaire onderwijs is de laatste jaren veel aandacht voor de relatie tussen onderzoek en onderwijs. Docenten, beleidsmakers en onderwijs onderzoekers zoeken naar mogelijkheden om het universitaire onderwijs te verbeteren door de relatie tussen onderzoek en onderwijs te versterken. Zij realiseren die versterking door de volgende stappen:

  • Kennis, vaardigheden en houdingen voor wetenschappelijk onderzoek in universitaire curricula expliciet te formuleren
  • De verschillende houdingen ten opzichte van wetenschappelijk onderzoek expliciet aan bod laten komen in het onderwijs.

Een heldere beschrijving van de aspecten van wetenschappelijke onderzoekende houdingen van onderzoekers aan de universiteit is echter nog niet gegeven. De vraag die in één van de studies in het proefschrift van Roeland van der Rijst centraal stond is:

Hoe definiëren academici in de natuurwetenschappen een onderzoekende houding?

Tijdens interviews is aan universitaire bètadocenten gevraagd om hun wetenschappelijk onderzoekende houdingen en de geprefereerde houdingen voor studenten, te expliciteren.

De resultaten lieten verschillen zien in de manier waarop de geïnterviewden die houdingen formuleren. En in de voorkeur voor het houdingsaspect dat universitaire bètadocenten centraal stellen in hun onderwijs.

Academici die spreken over de neiging om te Willen Bekritiseren als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over een kritische houding naar anderen, bijvoorbeeld artikelen, collega’s, maar ook maar allerhande verschijnselen. ook zelf kritisch, dus kritisch naar eigen ideeën, en eigen werk, past binnen dit aspect. Overkoepelen komt dit neer op een deskundige twijfel, die aanzet geeft tot het kritisch stellen van vragen over allerhande onderwerpen. een dergelijke kritische houding komt bij het doen van onderzoek ook neer op kritisch observeren van experimentele gegevens en opzet. Het continue opmerkzaam zijn en open blijven staan voor vreemde verschijnselen, die om een kritische reflectie vragen is van essentieel belang. Het blijven controleren en letten op nauwkeurig en netjes werken komt hiermee overeen. Verder is een belangrijk onderdeel van deze neiging om kritisch eerlijk omgaan met je data en de presentatie daarvan en daar voortdurend voor te hoeden, dus door zeker geen plagiaat te plegen, of data te verdraaien.


Academici die spreken over de neiging om te Willen Begrijpen als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over het willen doorgronden van de dieperliggende oorzaken en betekenis van fenomenen en feiten die ons omringen. Deze academici willen diep inzicht vergaren en alles tot op het bot uitpluizen. Ze zijn niet meer tevreden met alleen de feitjes weten, maar willen begrijpen hoe de feitjes zich met elkaar verhouden. Vaak hebben ze de neiging om overzicht te krijgen om zo het grote kader te kunnen overzien en de individuele fenomenen te kunnen begrijpen in het grotere geheel. Vaak zijn deze academici ook geneigd om een brede visie op het vakgebied, de verschillende studies en de resultaten die behaald zijn, te ontwikkelen.


Academici die spreken over de neiging om te Willen Bereiken als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over de drive hebben en het enthousiasme hebben om ervoor te willen gaan. Gedrevenheid en doorzetten zijn kenmerken die binnen deze categorie passen. Hierbij past een behoorlijke mate van discipline, dus ook het niet snel opgeven en door blijven gaan ook al zit het tegen. Soms is ook geduld hebben noodzakelijk bij het doen van onderzoek. Personen die initiatiefrijk zijn hebben deze houding, doelgericht werken hoort daar natuurlijk wel bij. Vaak wordt dit aspect beschreven als een soort van passie en je energie erin willen stoppen. De neiging om door willen zetten tot je alles weet past hierbinnen, maar ook het tijdig kunnen afronden, ook al heb je voor je gevoel nog maar een kleine glimp van de oplossing gezien

Academici die spreken over de neiging om te Willen Delen als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over uitleggen, overtuigen en open staan voor ideeën en bevindingen van anderen. Deze anderen kunnen directe collega’s en studenten zijn, maar zeker ook internationale contacten. Interdisciplinaire uitwisseling van kennis en ideeën wordt door velen zeer belangrijk geacht. Hiervoor is een open mind voor andere meningen en ideeën zeer bruikbaar. Deze neiging leidt ook vaak naar de wil om communicatief sterk te zijn en sociaal vaardig. Dit is zeker noodzakelijk om anderen voor jouw ideeën te winnen en financiën te verwerven, maar ook om tijdens onderzoeksprojecten samen te willen en kunnen werken met collega’s. Bepaalde karakter eigenschappen, zoals optimisme, rustige uitstraling en strategisch inzicht, kunnen hierbij goed van pas komen.

Academici die spreken over de neiging om te Willen Innoveren als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over originaliteit, creativiteit en het zelf bepalen van een eigen richting. Vaak spreken ze hierbij over onconventioneel gedrag. Dit is gedrag dat tegen de conventies van bijvoorbeeld het vakgebied, of de onderzoeksgroep ingaat. Hiervoor is een zekere mate van durf of lef nodig. Enkele prijzen de naïviteit van bijvoorbeeld jonge onderzoekers, die nog niet geremd worden door verschillende conventies en daarmee vernieuwend kunnen zijn. Nieuwe dingen ontwikkelen en vernieuwende ideeën verwoorden is een groot goed bij dit aspect. Daarbij is een grote mate van creativiteit, waarbij het zeker ook noodzakelijk is om je intuïtie te volgen. Associatief denken en het combineren van verschillende zaken, bijvoorbeeld ideeën uit andere vakgebieden, is belangrijk. Personen die deze neiging hebben lijken vaak hun tijd vooruit te zijn of hebben een vooruitziende en vernieuwend blik als het gaat om onderzoek.

Academici die spreken over de neiging om te Willen Weten als een aspect van een wetenschappelijke onderzoekende houding, hebben het over nieuwsgierigheid en leergierig zijn. Onderzoekers vinden het leuk om nieuwe dingen te zien en nieuwe ideeën te horen. Interessante fenomenen waarover ze nog niets weten trekt hun aandacht. Vaak zijn ze sterk gemotiveerd om meer te willen weten. Vanuit hun brede interesse bekijken ze curieuze en minder curieuze zaken met veel genoegen. Deze zaken liggen niet alleen maar in hun eigen vakgebied, maar ook daarbuiten. Deze neiging om te willen weten heeft betrekking op de initiële interesse, de eerste nieuwsgierigheid naar het onbekende. Een sterke intrinsieke motivatie wordt vaak aangehaald.

ELWIeR en Ecent als één STEM