Lerarenopleidingen Science en Wiskunde/Rekenen

Genderverschillen in lerarenopleidingen

Nederlandse meisjes kiezen minder vaak voor een bèta/techniek-studie dan meisjes uit andere EU-landen, terwijl ze juist gemiddeld meer talent hiervoor hebben. Ook kiezen Nederlandse meisjes minder vaak voor bèta/techniek-studies dan Nederlandse jongens, terwijl jongens en meisjes er ongeveer evenveel talent voor hebben. Hoe komt dat en wat kun je daaraan doen? Deze vragen stonden centraal tijdens de conferentie ‘Genderverschillen in lerarenopleidingen’ op 5 november 2013 die VHTO organiseerde, en worden behandeld in dit webartikel. Eén van de oorzaken is dat iedereen onbewust met een seksestereotype bril kijkt.

Wat is er belangrijk voor een opleider/docent?

Onbewust kijkt iedereen met een seksestereotype bril, waardoor je meisjes onopzettelijk soms anders behandelt dan jongens terwijl zij dezelfde talenten hebben. Dit webartikel gaat hierop in en biedt handvatten hoe je hiermee om kunt gaan.

Een seksestereotype bril

Dit webartikel is een samenvatting van de volgende onderdelen van de VHTO conferentie:

  • Lezing ‘M/V-verschillen bij talentontwikkeling?’ door Juliette Walma van der Molen (zie onder ‘Het belang van beeldvorming en mindset’)
  • Lezing ‘M/V verschillen – al in aanleg aanwezig?’ door Lydia Krabbendam (zie onder ‘Verschillen in aanleg aanwezig?’)
  • Werkgroep ‘Meisjes aan zet bij exacte en technische vakken’ door Cristien van Dijk (zie onder ‘Factoren die bèta-studiekeuze door meisjes beïnvloeden’)
  • Werkgroep ‘Boeiende bèta-lessen voor meisjes en jongens’ door Dieuwertje den Ouden, José Coppens en Mandy Stoop (zie onder ‘Voorbeelden uit de onderwijspraktijk’)

Meisjes doen het niet slechter in de bètavakken dan jongens en buurlanden, maar kiezen wel minder vaak voor een bèta-profiel of -opleiding. Dit ligt dus niet aan hun capaciteiten, maar – zegt Juliette Walma van der Molen in haar lezing – aan onze cultuur en onderwijs: negatieve stereotypen. De stereotype beeldvorming over wetenschap en techniek wordt al op de basisschool gevormd, dus het is van belang om op de basisschool al te beginnen met onderzoekend en ontwerpend leren. Door hier al jong mee te beginnen, krijgen leerlingen een andere blik én meer zelfvertrouwen in bèta.

Walma van der Molen presenteerde onderstaande blauwdruk voor ‘wetenschappelijke geletterd’ van leerlingen. Deze blauwdruk kan gebruikt worden door lerarenopleiders, scholen, leerkrachten en leerlingen. Alles uit deze blauwdruk is te ontwikkelen.

 

Talenten Houding Leermotivatie Zelfbeeld
Intelligenties

  • Specifiek
  • Algemeen
Verwondering en nieuwsgierigheid Intrinsieke motivatie Zelfvertrouwen
Denkvaardigheden

  • Hogere orde
  • Metacognitie
Kritisch zijn Extrinsieke motivatie Perceptie eigen ontwikkelings-mogelijkheden
Creatieve vaardigheden Perspectiefwisseling
Onderzoeksvaardigheden Onafhankelijkheid

Blauwdruk wetenschappelijke geletterdheid (bron: Presentatie Walma van der Molen, pagina 7)

Hoe kun je talenten en houding stimuleren?
Een aantal tips:

  • Geef leerlingen i.p.v. ‘wat’ en ‘hoe’ vragen, vragen die uitdagen tot meer analyse van de lesstof en vragen waarbij leerlingen creatieve oplossingen moeten bedenken
  • Laat leerlingen andersom denken. Bijvoorbeeld: ‘Het antwoord is longen. Verzin minstens 4 vragen bij dit antwoord.’
  • Stimuleer nieuwsgierigheid bij leerlingen en het stellen van kritische vragen
  • Maak leerlingen ervan bewust dat er verschillende manieren zijn om te leren

Hoe kun je leermotivatie en zelfbeeld stimuleren?
Leerlingen kunnen een growth mindset of een fixed mindset over hun ontwikkelingsmogelijkheden hebben.

  • Leerlingen met een ‘fixed mindset’ gaan ervan uit dat ze geen invloed hebben op hun ontwikkeling en intelligentie. Resultaat is het belangrijkste voor deze leerlingen. Zij spannen zich minder in, negeren feedback, verliezen sneller hun zelfvertrouwen/motivatie, hebben minder doorzettingsvermogen en presteren uiteindelijk minder
  • Leerlingen met een ‘growth mindset’ gaan ervan uit dat ze zelf invloed hebben op hun ontwikkeling en intelligentie. Deze leerlingen gaan voor het leerproces en minder voor het resultaat. Zij houden van uitdaging, spannen zich meer in, behouden zelfvertrouwen/motivatie en presteren uiteindelijk beter

Deze verschillen in mindset worden zichtbaar als zich een moeilijke situatie voordoet, bijvoorbeeld een lastig onderwerp in een bètavak. Een mindset kun je echter veranderen! Maak leerlingen daartoe bewust van hun mindset en bied ze positieve alternatieven.
Bron: Lezing ‘M/V-verschillen bij talentontwikkeling?’ door Juliette Walma van der Molen.

De belangrijkste boodschap van Lydia Krabbendam was: sekseverschillen in het brein bestaan, maar deze verschillen zijn klein en liggen niet vast. Overigens zijn de verschillen tussen de geslachten kleiner dan de verschillen binnen de geslachten. Dat er slechts kleine verschillen tussen de geslachten zijn, geldt niet voor voorkeuren. Dit kan verklaard worden vanuit de neurowetenschappen: Je hersenen werken met verwachtingen. Je verwachtingen kleuren wat je waarneemt. Je hersenen zijn gericht op het bevestigen van verwachtingen. Dit geldt ook in sociale situaties. Daardoor ben je geneigd om in stereotypen te denken. Zie onder ‘Factoren die bèta-studiekeuze door meisjes beïnvloeden’ voor meer informatie over seksestereotypen.

Sociale rang
Vrouwen zijn (over het algemeen) meer gevoelig voor hun sociale omgeving. Dit wordt geïllustreerd door een sociale rang experiment: Deelnemers doen eerst een baseline IQ-test. Vervolgens doen zij een ranked group IQ-test, hierbij krijgen deelnemers na iedere vraag hun rang in de groep te zien (op basis van goede/foute antwoorden). Aanvankelijk was het IQ bij alle deelnemers ongeveer gelijk, maar gedurende de ranked group IQ-test ontstaan er twee groepen:

  • Een groep waarbij hun IQ geleidelijk toeneemt. Bij deze groep waren 10 van de 13 deelnemers man
  • Een groep waarbij hun IQ geleidelijk afneemt. Bij deze groep waren 11 van de 14 deelnemers vrouw. Zij zitten in een negatieve spiraal waarbij negatieve feedback leidt tot meer negatieve feedback, en uiteindelijk dus tot een lager IQ

Bij twee deelnemers werd een MRI-scan gemaakt, hieruit bleek dat er bij de ranked group IQ-test steeds angstgebieden geactiveerd worden. De les die we uit dit experiment kunnen trekken, is dat het geven van groepsfeedback invloed kan hebben op de manier waarop leerlingen zich verder ontwikkelen. Een effectievere methode is door de prestaties van leerlingen op individueel niveau met elkaar te vergelijken: groeien vanuit je eigen uitgangspositie. Wanneer leerlingen leren denken in termen van groei, durven zij feedback onder ogen te zien. Dit past bij een growth mindset, zie onder ‘Het belang van beeldvorming en mindset’ voor meer informatie hierover. In de klas is het dus belangrijk om leerlingen individueel feedback te geven en hun vooruitgang te benadrukken.
Bron: Lezing ‘M/V verschillen – al in aanleg aanwezig?’ door Lydia Krabbendam.

Nederlandse meisjes kiezen minder vaak voor een bèta/techniek-studie dan meisjes uit andere EU-landen, terwijl ze juist gemiddeld meer talent hiervoor hebben. Ook kiezen Nederlandse meisjes minder vaak voor bèta/techniek-studies dan Nederlandse jongens, terwijl jongens en meisjes er ongeveer evenveel talent voor hebben. Nederlandse meisjes hebben dus wel talent voor bèta/techniek, maar kiezen hier niet voor. Hoe komt dat? Er zijn drie factoren die deze keuze beïnvloeden:

  1. Zelfbeeld
  2. Invloeden vanuit de omgeving
  3. (On)bekendheid met vervolgopleidingen en beroepen/functies

Deze factoren zijn bij jongens en meisjes verschillend. Hieronder wordt elk van de factoren besproken.

Zelfbeeld
Uit de TIMSS-2003 blijkt dat meisjes en jongens in leerjaar 2 hetzelfde scoren voor wiskunde, maar dat meisjes minder zelfvertrouwen hebben in hun wiskundevaardigheden dan jongens. Zowel voor wiskunde als voor natuurkunde en scheikunde hebben meisjes een laag bètazelfbeeld. Een paar voorbeelden uit de lespraktijk:

  • Een meisje heeft een afwachtende houding bij een practicum
  • Een meisje zegt dat ze het niet snapt, maar haalt wel een 7 voor de toets

Cristien van Dijk geeft de volgende tips om het zelfbeeld te versterken:

  • “Stimuleer en stel eisen
  • Geef veel positieve feedback
  • Schrijf succes toe aan eigen kennis en inzet
  • Realiseer je dat meisjes en jongens met verschillende ervaringen naar school komen
  • Zorg voor dezelfde ervaringen tijdens de les
  • Zorg voor verschillende lesvormen: presentaties, voordrachten, interviews etc.
  • Benoem en accepteer verschillende werkwijzen die tot hetzelfde resultaat leiden”

(bron: Presentatie van Dijk, pagina 15)

Invloeden vanuit de omgeving
Je hersenen werken met verwachtingen, deze kleuren wat je waarneemt (zie onder ‘Verschillen in aanleg aanwezig?’ voor meer informatie). Een categorie hierin is (sekse-)stereotype verwachtingen. Bijvoorbeeld: vrouwen zijn zorgzaam. Dit is correct voor vrouwen als groep, maar per individu kan dit wel of niet van toepassing zijn. Want de verschillen binnen de geslachten zijn groter dan de verschillen tussen de geslachten. Seksestereotypen zijn cultureel gevormd en bepaald. Voor associaties die aanwezig zijn tussen vrouwelijk/alpha en mannelijk/bèta scoort Nederland wereldwijd na Tunesië het hoogste (dit is onderzocht met de Impliciete Associatie Test, deze test kun je zelf ook doen).
Seksestereotypen zijn sterk genoeg om te kunnen werken zonder bewuste controle. Gevolg in het onderwijs: een N-profiel wordt bij meisjes vaker afgeraden dan bij jongens, ook bij hoog presterende meisjes in vergelijking met hoog presterende jongens. Dit gebeurt door de school, maar ook door de ouders! Dit komt bijvoorbeeld doordat wordt gedacht dat meisjes voor eenzelfde cijfer harder werken dan jongens. In het algemeen klopt dit wel, maar niet voor individuele meisjes! Bewustwording van het feit dat je met een stereotiepe bril kijkt, is dus belangrijk. Daarom geeft Cristien van Dijk de volgende tips om de omgevingsinvloed te verminderen:

  • “Ga na hoeveel leerlingen (m/v) van school een positief/negatief advies krijgen voor het N-profiel
  • Bespreek onverwachte keuzes met leerlingen én ouders (om er zeker van te zijn dat een bepaalde keuze niet door één van de drie factoren komt)
  • Stimuleer (bij gelijke geschiktheid) meisjes net zo veel om voor het N-profiel te kiezen als jongens
  • Heb dezelfde verwachtingen van meisjes als van jongens
  • Onderneem dezelfde acties naar meisjes als naar jongens als het niet goed gaat”

(bron: Presentatie van Dijk, pagina 24)

(On)bekendheid met vervolgopleidingen en beroepen/functies
Meisjes hebben een onvolledig, onjuist en seksestereotype beeld van bèta/techniek. Om die reden kiezen zij vaak niet voor bèta/techniek-studies. Zie onder ‘Voorbeelden uit de onderwijspraktijk’ hoe je dit beeld kunt verbeteren.
Bron: Werkgroep ‘Meisjes aan zet bij exacte en technische vakken’ door Cristien van Dijk.

Om ervoor te zorgen dat meer meisjes voor een bèta-opleiding kiezen, zijn o.a. van belang:

  • Zelfbeeld (past bèta bij mij?): Laat zien wat je met bèta kunt, bv. in een beroep of in de maatschappij
  • Zelfvertrouwen (kan ik het?): Geef meisjes vertrouwen en positieve feedback

Hieronder worden voorbeelden gegeven van hoe je dit aan kunt pakken in je onderwijs.

Zelfbeeld
Uit onderzoek van Frans Meijers blijkt dat leerlingen hun studiekeuze maken op basis van:

  • Eigen ervaring (60%)
  • Ervaringen uit de directe omgeving (20% )
  • Mond op mond reclame (15%)
  • Informatie uit folders/voorlichting (5%)

Om gefundeerd een keuze te kunnen maken, hebben leerlingen dus echte ervaringen nodig, waar ze idealiter vervolgens op reflecteren. Daarom heeft het Heerbeeck Transfer Office (HTO) als doel om leerlingen levensechte ervaringen te bieden. Dit doen zij bijvoorbeeld zo:

  • Bedrijven Carrousel: Leerlingen gaan een paar middagen op excursie bij bedrijven (keuze uit diverse bedrijven). Idealiter zouden leerlingen vervolgens moeten reflecteren op wat ze aansprak over het bezoek
  • Beroep oriëntatieweken: Leerlingen lopen een week stage bij een bedrijf dat past bij hun beoogde studiekeuze. Voor een leerervaring is het van belang dat leerlingen reflecteren op wat hen aansprak uit de stage, of ze dat zelf zouden willen doen e.d.
  • Bedrijfscasus i.p.v. profielwerkstuk: Het HTO werft bij bedrijven opdrachten die leerlingen uit kunnen voeren als profielwerkstuk. Leerlingen doen dan dus een echte opdracht voor een echt bedrijf
  • Gastlessen en samenwerkingsprojecten met bedrijven

Bovenstaande voorbeelden zorgen niet alleen voor loopbaanoriëntatiebegeleiding, maar laten ook de relevantie van het schoolvak zien en zorgen voor docentprofessionalisering. Het VHTO heeft een website, Dit doe ik, waarop foto’s/filmpjes/verhalen staan van mannen en vrouwen met een beroep in de bèta/techniek. Ook met de concept-contextbenadering kun je leerlingen laten zien wat je met bèta kunt. Houd hierbij rekening met het volgende:

  • Contexten zijn vaak niet geschikt voor zowel jongens als meisjes (vanwege verschillende interesses)
  • Sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen. Het onderwerp ‘Elektrische auto’s’ als context bij het onderwerp elektriciteit is bijvoorbeeld te breed en staat te ver van leerlingen af. Een meer geschikte context bij dit onderwerp, zou bijvoorbeeld ‘een adapter om je mobiel op te laden’ zijn (concept: diode). Hier maken leerlingen zelf gebruik van, dus dit sluit meer aan bij hun belevingswereld. Gebruik dus een context waar leerlingen dagelijks mee te maken hebben / waar leerlingen bekend mee zijn
  • Teveel context kan het begrip van de leerlingen belemmeren. Houd het daarom klein / verzin kleine voorbeelden

Het vak NLT is ook geschikt om leerlingen te laten zien wat je met de bètavakken kunt. Tevens past NLT goed bij meisjes, omdat meisjes goed zijn in groepswerk.

Zelfvertrouwen
Naast het geven van voorbeelden (ervaringen of contexten) is het geven van zelfvertrouwen belangrijk! Een paar voorbeelden hoe je dit kunt doen:

  • Uit onderzoek blijkt dat wiskunde angst bestaat. Door deze angst kunnen leerlingen blokkeren. Het is daarom belangrijk dat leerlingen weten dat wiskunde angst bestaat, en dat ze hierin niet de enige zijn, zodat ze ermee om kunnen gaan. Focus op wat de leerling wel kan, werk stapje voor stapje en benadruk dat fouten maken mag
  • Onbewust reageer je anders op jongens dan op meisjes. Een correctieve beurt (2e beurt aan iemand geven die het goede antwoord zal weten) wordt bijvoorbeeld vaak aan jongens gegeven. Geef meisjes ook een correctieve beurt! Of meer algemeen: behandel jongens en meisjes gelijk
  • Als meisjes zeggen dat ze iets niet kunnen, help ze dan om het wel zelf te kunnen. Want wanneer je het voordoet, is dit een bevestiging dat het meisje het zelf niet kan. Of wanneer je het meisje bij een jongen laat kijken hoe het moet, dan bevestig je dat de jongen het wel kan

Bron: Werkgroep ‘Boeiende bèta-lessen voor meisjes en jongens’ door Dieuwertje den Ouden, José Coppens en Mandy Stoop.

ELWIeR en Ecent als één STEM